”Wat hier gebeurt moet ons leren om niet eenzijdig naar de dingen te kijken. Dat hebben we in het verleden te veel gedaan. Juist op het gebied van de energievoorziening moeten we op het ogenblik alle mogelijkheden bezien. Daar zal een samenspel van veel mensen voor nodig zijn. We hébben bepaalde wegen gevolgd en andere verwaarloosd. Mensen van verschillende disciplines moeten samenwerken. We zijn door de druk der omstandigheden extra wakker geworden voor dwarsverbanden; in die richting moeten we het zoeken. Wat u me hebt laten zien en verteld, is een oogopener geweest.”
Dat zei minister Fokele H.P. Trip (PPR) aan het slot van een oriënterend bezoek aan de Jonge Onderzoekers op de Van Cooth-hoeve in Boxtel. Dit bezoek stond in het teken van de energiecrisis, die plotseling actueel is geworden door de Arabische olie-boycot. De minister die verantwoordelijk is voor het wetenschapsbeleid, was met enkele partijgenoten, onder wie het Tweede-Kamerlid dr. ir. L.J.A. Jansen, naar de op de Van Cooth-hoeve gevestigde werkgroep De Kleine Aarde gekomen om zich te laten voorlichten over de praktische toepassing van alternatieve energiebronnen (methaangas te winnen door een gistingsproaes van afvalstoffen, windkracht en zonnewarmte) en over methoden van brandstofbesparing.
Na een rondleiding werden de mogelijkheden op deze gebieden uiteengezet door enkele leden van de werkgroep De Kleine Aarde, namelijk prof. dr. J.D. Fast, dr. D.J. Kroon, G.A. Sanders en Jos Beurskens, en door ir. G. Lettinga van de Landbouwhogeschool in Wageningen. Sanders, direkteur van het energiebedrijf in Dongen en auteur van het boek Energie op leven en dood schetste, hoe we in de woningbouw vrij snel tot een brandstotliesparing kunnen komen. Door betere isolerende muren voor te schrijven, door twee- of drievoudige ramen te gebruiken zoals in Zweden en door woningen beter te isoleren kunnen we onze stookkosten aanzienlijk verminderen. Besparingen tot 70% zijn haalbaar.
Op het gebied van de energiewinning werden verschillende mogelijkheden besproken. Ir. Lettinga zette uiteen, dat door gisting van organisch afval onder afsluiting van zuurstof methaangas kan worden gewonnen. Er zijn geen wonderen van te verwachten, maar het mes snijdt in dit geval wel aan twee kanten. Deze miethaangisting kan namelijk een rol spelen bij het zuiveren van water en daar wordt deze methode ook al, zij het op kleine schaal, gebruikt. Door ze op grotere schaal toe te passen, wordt er nogal wat energie bespaard, die nu voor het zuiveren van water nodig is. Tegelijk komt er dan een gasproduktie op gang, die enkele procenten zou kunnen dekken van het huidige gasverbruik.
Nadat een paar jaar geleden een studie op dit terrein gestart is op de Landbouwhogeschool in Wageningen, is er thans een proefinstallatie gebouwd bij een aardappelmeelfabriek in Groningen, waar het water op deze manier wordt gezuiverd. Voor de eerste wereldoorlog en onder de tweede wereldoorlog zijn er in Duitsland proeven mee gedaan, maar toen later de fossiele brandstof (steenkool, olie, aardgas) in grote hoeveelheden nogal goedkoop beschikbaar kwam, heeft men de methaangisting verwaarloosd. De methode is vooral goed te gebruiken bij afvalwater met een bepaald soort constante vervuiling, zoals bij de aardappelmeelfabrieken, strokartonindustrie, suikerindustrie. Die industrieën zijn momenteel ook geïnteresseerd omdat ze er economische voordelen in zien.
Ir. Lettinga zette uiteen, dat de methaangisting gezien moeten worden in het kader van de belangstelling voor het recyclingproces. Er zit een kant aan van waterzuivering, een kant van energieproduktie, maar ook een milieukant en een planologische kant. Er werd in het gesprek op gewezen, dat wat in een septictank gebeurt, lijkt op dit gistingsproces en dat de grote hoeveelheden gassen, die in moerassen vrijkomen, afkomstig zijn van afbraakprocessen via bacterie-cultures, zoals die bij de methaangisting groeien. Er werd op gewezen, dat boeren vroeger methaangastankjes in de sloot hadden liggen: daar kookten ze op.
Jos Beurskens gaf een uiteenzetting over de windkracht: “Een oude methode waar Nederland voor een groot deel zijn aanzien aan te danken heeft,” Hij doelde daarbij op de windmolens die vroeger bij het leegmalen van de polders werden gebruikt. Windkracht is eigenlijk omgezette zonne-energie, want de wind ontstaat door luchtverplaatsingen tengevolge van verschillen in verwarming van de aarde. Beurskens stelde wat willekeurig dat als 1% van de windkracht zou kunnen worden omgezet in voor de mens bruikbare energie, het huidige wereld-energieverbruik drie en een halve keer gedekt zou zijn.
Sommige gesprekspartners leek dat erg veel, temeer daar je 95% van het aardoppervlak niet kunt gebruiken, omdat daar zee is of geen mensen wonen. Beurskens deelde mee, dat een werkgroep van het Massachusetts Institute for Technology in de V.S. de energiewinning door middel van windmolens juist op zee had onderzocht. Die groep kwam tot gigantische projecten. Hij wil drijvende eilanden op zee, waarop drie molens gemonteerd zijn, die elk 2 megawatt kunnen leveren. Zulke eilanden zou je in groepen kunnen plaatsen. Een eenheid van deze reusachtige, in totaal tot 18m hoogte reikende molens, zou een 10.000 megawatt kunnen leveren, dat is de hoeveelheid van alle elektrische installaties in Nederland samen. De kilowatt uurprijs zou ongeveer hetzelfde zijn als wat we nu betalen.
Er zijn bij dit systeem wel grote stukken zee nodig, tot 100 km toe, want er moet een bepaalde afstand zijn tussen de molens. Het zou theoretisch mogelijk zijn geheel Nederland van energie te voorzien via windkracht. Daarvoor zou dan 5om de 250 m een (kleinere) molen geplaatst moeten worden; dat zou uiteraard op onoverkomelijke bezwaren stuiten, maar zeer grote molens op drijvende eilanden op de Noordzee buiten de scheepvaartroutes zouden mogelijk kunnen zijn. De daar opgewekte elektriciteit zou water kunnen splitsen in waterstof en zuurstof. De waterstof zou dan naar het vasteland getransporteerd kunnen worden om
daar als brandstof te dienen. Een maatschappij die boortorens maakt zegt, dat de kwestie van de drijvende eilanden geen moeilijklieden oplevert.
De meest voor de hand liggende toepassingsgebieden voor energie door windkracht zijn overigens afgelegen streken, waar dus kleine nederzettingen met weinig mensen zijn. Zo ligt er bijvoorbeeld voor de Duitse kust een Wadden – eiland met een vuurtoren en een vuurtorenwachter; die hele eenheid krijgt de energie van een windmolen; een accu zorgt ervoor dat in windstille periodes energie aanwezig is. In ontwikkelingslanden vooral met een constante wind, zoals in India waar de moesson waait of op Curasao met zijn passaatwind wordt al windkracht voor energiewinning gebruikt. Een kernfysicus uit India, die het in de kernfysica niet meer ziet zitten, is op de TH in Eindhoven bij de werkgroep waaraan Beurskens verbonden is, komen vertellen, hoe molens in een bepaald waterrijk gebied voor het wegpompen van water worden gebruikt, als de energie, die via kerncentrales of via benzinemotoren uitvalt.
Een voordeel is dat de prijs van de grondstof (wind) in tegenstelling tot de prijs van de grondstof olie nooit omhoog gaat. Als bezwaren tegen zeer veel molens (tenzij op zee) werden naar voren gebracht het ontsieren van het landschap en het lawaai dat molens maken. Een combinatie van verschillende mogelijkheden is volgens Beurskens, de eerste eis: “variëteit betekent stabiliteit; we hebben nu gemerkt dat de hele economie in elkaar dreigt te storten, zodra de olie wegvalt. Omdat we nu alleen op die olie drijven“.
Sietz Leeflang, voormalig researchvoorlichter bij Philips en tot voor een jaar redacteur wetenschappen van het Algemeen Handelsblad, deelde mee dat men op de Van Coothhoeve ervaring met windkracht wil opdoen onder meer door de Amerikaanse 20 m hoge molen, die nu nog aan de Kromme Mijdrecht ten zuiden van Uithoorn staat, over te brengen naar Boxtel Er komt ook nog een kleinere molen van een meter of acht. (Staat er inmiddels al. Red. DKA).
Energiebedrijf-direkteur Sanders noemde de aanvullende verwarming van een woonhuis door zonnewarmte een vrij eenvoudige affaire. Er zijn experimentele modellen in de V . S . en in Frankrijk. Het probleem is uiteraard de opslag van de warmte, want juist als de zon schijnt hebben we in de regel geen warmte nodig. Een Nederlands bouwkundige wil 200 m3 water in een huis verwerken (in pilaren) voor de opslag van de warmte, die bijvoorbeeld via in het dak ingebouwde warmteverzamelaars wordt gewonnen. (“Want waarom moet een dak van dakpannen zijn?“). In dat water kan de warmte voor de winter worden opgeslagen. Dat opslaan hoeft pas in september te beginnen. Er zijn geen bijzondere materialen nodig: het zou met conventionele materialen kunnen. Theoretisch kun je met een luchtgekoelde collector oftewel warmte-verzamelaar tot 120 graden komen, dat schijnt in Amerika aangetoond te zijn, maar dat kan natuurlijk alleen in de spitsuren als de zon loodrecht op de collector staat.
In dit kader werd gesproken over het besparen op brandstof door het Zweedse voorbeeld van beter isolerende muren en twee- en drievoudige ramen te volgen. De heer Sanders zei, dat men sterk op de kosten van deze extra voorzieningen zou kunnen bezuinigen door panelen te standaardiseren en geprefabriceerd te maken. Premies bij het toepassen van zulke voorzieningen zouden de zaak kunnen bevorderen. Er kan ook regeneratie worden toegepast. Door de uitgaande warme lucht terug te leiden en toe te voegen aan de ingaande koude lucht, bespaart men ook brandstof. Van 50 tot 80% kan men die warmte regenereren. Dat wordt in Zweden ook vrij veel toegepast. Er is daarvoor ook een premie beschikbaar. (Bij de Van Coothhoeve is een recycling-huisje gebouwd, waar men die regeneratie-methode wU toepassen).
Sietz Leeflang wilde deze gedachten graag aan de minister Trip meegeven voor het kabinet in verband met de woningverbetering. De bewindsman zei, dat er misschien mogelijkheden zouden zijn de dingen, die hij gehoord had, door te laten werken. Hij vond het belangrijk, dat de werkgroep De Kleine Aarde probleemstellingen maakt voor de wetenschap. Het is niet meer een eenrichtingsverkeer: de wetenschap die weer wat uitdoktert voor ons. De maatschappij vraagt nu de wetenschap haar energieproblemen op te lossen.
BEHOEFTE MOET OMLAAG
Sietz Leeflang, projectleider van De Kleine Aarde, legt er de nadruk op, dat een alternatieve energievoorziening slechts haalbaar is, als de energiebehoefte omlaag gaat. Er wordt volgens hem ontzettend veel energie verkwist. Als we bijvoorbeeld in de landbouw de kringloop weer rond zouden krijgen, zou dat al grote winst betekenen. Dat kan met vele voorbeelden gestaafd worden. Zo voorkomt die kringloop bijvoorbeeld het gebruik van ingewikkelde rioolstelsels, die ook weer energie en grondstoffen vragen. De mogelijkheden zijn groter dan we denken.
Leeflang heeft de indruk dat we bijna aan het plafond gekomen zijn van praktisch uitvoerbare technische mogelijkheden. Dat is volgens hem geenszins verontrustend: de mens moet zijn grenzen kennen. Hij moet dan weer de richting van de vereenvoudiging inslaan. De mens moet zijn behoeftepatronen bewust naar beneden brengen. Persoonlijk is Leeflang van mening dat dit niet minder maar meer bevrediging met zich meebrengt. Het is een uitdaging, het brengt de mens weer in aanraking met wat hij maakt, met wat hij kan. Er begint dan een proces dat tegenovergesteld is aan de moderne vervreemding, aan het robotachtige meewerken aan technieken, die eigenlijk ver boven de menselijke macht groeien en die de mens steeds verder op de achtergrond plaatsen.