Schrijver van dit niet gesigneerde artikel was, naar wij aannemen, Peter Harper, die van het begin af verbonden is met dit Engelse blad (dat in 1972 werd opgericht) en die rapporteur is voor de UNESCO over de ontwikkelingen op het gebied van milieuvriendelijke en energie/grondstoffen besparende techniek. Harper heeft in de afgelopen maanden een toenemend malaisegevoel gekregen tijdens vele gesprekken en conferenties over ecologisch verantwoorde techniek. Hij constateert een reeks tegenstrijdigheden en nadelen, die, naar hij vreest, door alle enthousiaste verdedigers van “zachte technologie” stelselmatig worden vergeten of onderschat. Zo vereist ecologisch verantwoorde techniek, wil zij enigszins voorzien in reëel te achten behoeften van alle mensen, die er gebruik van zouden moeten kunnen maken, méér grondstoffen, dan doorgaans in alle optimisme wordt gemeend (te vaak wordt bijvoorbeeld de fout gemaakt om windmolens van oude auto-onderdelen te laten maken). Afgezien van de problemen van aanpassing moet men toch ook rekening houden met het opraken van zulke onderdelen, of men moet terwille van ecologisch verantwoorde windmolens ecologisch vijandige auto’s blijven produceren”.
Zo kan men ook vaststellen, dat zachte techniek veelal ingewikkelder is dan doorgaans wordt gesuggereerd en ook, dat het niet goedkoop is. Naar de huidige maatstaven van de economie, is bijvoorbeeld zonne-energie alleen exploitabel met nogal kostbare installaties en het zelfde moet worden gezegd van het gebruik van windkracht of het toepassen van warmtepompen, “Je komt er ook niet mee door te zeggen ‘het werk doe ik allemaal zelf’, want het maken en bedienen van al dit soort toestellen en voorzieningen vraagt veel tijd en die had je toch al nodig voor het zelf melken van je koe, terwijl je onderwijl het onkruid tussen je worteltjes met mocht vergeten,” aldus Peter Harper, in duidelijke mineurstemming. Vervolgens memoreert hij een van de conclusies, op een recente bijeenkomst over “alternatieve technologie” in Laurieston Hall, waar een van de sprekers, Michael Reid, toen hem werd gevraagd welke rol de zachte technologie zou kunnen spelen in het bewerkstelligen van maatschappellijke veranderingen, eenvoudigweg antwoordde: “geen enkele” En verduidelijkend: “geen enkele, waar wij, voorstanders van alternatieve technologie, vrede mee zouden hebben.” En hij wees er op, dat General Motors tegen een schappelijke prijs windmolens zou kunnen leveren (een klein kunstje voor de grootindustrie), terwijl alle zichzelf respecterende universiteiten een leerstoel voor alternatieve of biotechniek zouden instellen.
Successen (succesjes) met zachte technologie zijn er volgens Peter Harper heus wel geweest, “maar waren zij niet mogelijk dankzij (verborgen) bijdragen van uit de bestaande technische samenleving?” (bijvoorbeeld de genoemde auto-onderdelen in windmolens). Misschien is het allemaal niet zoals de optimisten hebben gedacht en is allemaal veeleer een politieke kwestie, of zoals werd gezegd op het congres in Laurieston Hall: “De technologie van de alternatieve politiek“, met als eerste doel het bepalen van maatschappelijke prioriteiten. Het ‘zachte’ zit hem dan niet zozeer in de gebruikte technische hulpmiddelen, maar in de wijze waarop men weet te kiezen. Harper vraagt zich dan af of wij niet beter kunnen spreken van ‘alternatieve economie’ of zachte economie, en constateert vervolgens, dat veel van hetgeen hierover valt te zeggen al te lezen viel in het artikel Na soft technology: een poging tot soft economy van Herman Coster in De Kleine Aarde nr . 3 van 21 december 1972, waarin deze DKA-medewerker van het eerste uur de zwakke plekken van de ideologie van de zachte techniek in een reeks aansprekende voorbeelden duidelijk maakt.
Hoe staat de Kleine Aarde tegenover deze reeds in 1972 in het eigen periodiek gesignaleerde zwakke plekken? Welnu, voor ons lagen deze dingen wel iets eenvoudiger, omdat de bij ons gebezigde vormen van zachte technologie steeds zijn gebruikt als basis voor een verdergaand gesprek, dat vroeg of laat belandt bij de zachte economie van Coster ofwel het stellen van prioriteiten. De windmolen of de methaantank is dan geen doel, maar een simpel middel om de gedachten te brengen op wezenlijker dingen, zoals het afrekenen met de domme materiële behoeften en vervreemding, die de spil vormen van onze consumptiemaatschappij. Toch zouden wij het beginsel van de soft technology tekort doen als wij het hier bij lieten, terwijl wij ook de techniek als geheel onrecht zouden aandoen. Het toepassen van techniek is immers een verworvenheid van de menselijke cuhuur, waaraan eeuwen van “trial and error ” ten grondslag liggen. De verdienste van de soft technology-stroming zou kunnen worden een veel verhevener en verantwoorder toepassing van techniek mogelijk te maken, die de mens dient (en niet vervreemdt) en die grondstoffen en milieu ontziet. Daarin ligt een uitdaging, die het bestaan van onze hedendaagse technici inhoud zou kunnen geven.